Onderstaand verhaal behoort bij Hendrikje Willemsdr. Copier (zie IV.19.2 in het parenteel van Jan Dirkse Copier)


Arsenicum en een jonge meid

Niet lang nadat Dirk Mastboom met zijn eigen bezemsteel een aframmeling had gehad stierf zijn vrouw. Hij liep al tegen de vijftig, maar als je altijd als schoorsteenveger de weg voor de ooievaar moet vereffenen en er zelf eens niet aan kan meewerken om de takkendief op bezoek te krijgen, is niet aardig. Dat schaailoos lopen begon hem te vervelen en hij was katholiek, dus de pastoor vond, dat er aan gewerkt moest worden.

En Dirk toog op z’n oude dag achter de mèkes aan. Op Termei vond hij waarachtig een jong ding van 21 jaar om op te kruien. D’ r wier getrouwd; maar, zei vader Cats:

‘Jong en oud van jaren

Dat en moet niet samen paren.

Erg lang ging het dan ook niet goed en de jeugdige echtgenote vond het echtgenot met zo’n oude schoorsteenveger maar een roetige bedoening.

Na een paar maanden ging Hendrikje Willemsdr. Copier, zo heette ze; overdreven veel de Lek over naar haar oude kennissen op Termei. Vóór haar echtverbintenis diende ze bij Maai van Gijs Verhoef op de Hogeweerd, maar daar moest ze boven haar dienst nog geld voor de kost betalen en dat hield ze niet lang vol. Ze ging toen dan hier, dan daar werken en hield haar thuis bij Jasper Brakel, die woonde in de straat, daar de pomp sting. Jas was voerman en hield paarden en wagens. ’t Was altijd gezellig bij Jasse en zijn vrouw Pietjie, want ze hadden veel aanloop en daaronder behoorde de jonge (23 jaar) Herbert van Muyden, een zoon van Griet van der Ham, die achter de korenmolen aan Sluis woonde. Herbert was in militaire dienst gegaan en had in Burtange en in Deventer in garnizoen gelegen, zodat hij lange tijd niet in Termei was geweest. Nu was hij weer thuis en werkte bij de heer Sterkenburg. Toen hij hoorde, dat Hendrikje Copier in die tijd getrouwd was, speet het hem geducht, want Herbert had haar graag willen hebben. Dat vertelde hij onomwonden aan Jasse en die had dat aan Hendrikje door laten schemeren. Woest graag kwam ze te Termei op visite in de Pompstraat, als ze wist, dat Herbert er was. De Brakels hadden het spelletje gauw door en kregen medelijden met het stel.

De oude Jaarsveldse man werd ziek. Hij begon te kuchen en te rochelen en tenslotte werkte zijn apparaatje ook niet goed meer. Iedere keer riep hij: Uche, uche, grr . . . . . Hindrikkie, gif die pot is’, en dan schoof hij de bedsteegordijnen open en ging op zijn knieën in het bed zitten, met de nachtspiegel voor zich en zijn dunne grijze piekharen ruw om zijn hoofd, net als Neptunus als hij zojuist uit het zeewier is opgedoken. Lange tijd zat hij dan zo te steunen en het duurde soms wel drie kwartier voor zijn nieren een klein bewijsje gaven. Het was op de duur géén doen meer voor zo’n jong meisje als Hendrikje.

In de ochtend van de 10
de Augustus (1743) riep hij weer: ‘Hindrikkie . . . . . . en Hindrikkie rende al om de pot, maar hij wuifde ze weg; ’t mos iets ander wezen; een dropflessie.

‘Moet je dropwater hebben?’ vroeg ze.

Neje . . . uche, uche, grr . . . een grr . . . . . gin drôô . . . uche . . . drô . . uche . .dropwater, maor wel . . . grrr . . . . . . ’n flessie, in ok ’n trû . . . . .uche, uche, grr . . . .’n trû . . . uche, grr . . . . . . . .trechter.’

De voorstelling, die nu aanving, duurde ongeveer een uur en na heel veel steunen zat het flessie half vol met heinekes. ‘Hindrikkie je mot hiermee naar de chirurgijn gaan op Termei, want het zit niet goed, ik heb zwaar water’.

Ze wilde niets liever dan op reis naar de Pompstraat. Vlug deed ze het zware water in haar ridicuultje en binnen vijf minuten stond ze aan het veer naar Lou –Jacobsweerd. Om een uur of tien stapte ze bij Jasse binnen. De familie zat net aan de koffie en het duurde geen tien minuten of Herbert kwam toevallig ook zijn pijp opsteken.

Toen Pietertje het tweede kopje wou inschenken, zei Hendrikje: ‘Wacht nog even met inschenken, ik moet dit flesje bij Rut Rijnen brengen. Hij moet het onderzoeken. ’t Is van d’ n ouwe. ‘

‘Maor mèd, bè je nou daarom helegaor de Lek overgekomme; had toch een van z’ n eige kinder gestuurd. Je kin toch dien ouwen buik niet elleen late legge’.

Er viel even een stilte en toen sprak de jonge vrouw: ‘D’ r is niet veel aan ‘m gelege, as d’ n oude man kwam te sterven, dan zoude ik voor een oude pot een nieuwe kopen’.

Herbert stapte op; hij moest weer naar zijn werk.

‘Jao’, zei Pietertje, ‘as je d’ r zó over dinkt; as d’ n ouwe man aan kant was, dan kon een andere krijgen.’

Hendrikje begon te snikken. ‘Wie dan?’ vroeg ze.

‘De soldaat’, antwoordde Pietertje.

‘k Wou ‘k maor dood was’, snotterde Hendrikje.

‘Wor je gek mèd, wees wijzer’, kwam Jas tussenbeide, ‘je mot goochem wezen, goo-oochem-mot .. je weze’.

‘Hoe dan?’, snikte Hendrikje.

‘Rattekruid kope’, zei Jasper kort en bondig.

Het jonge vrouwtje schrok er van en droogde haar tranen.

‘Kek ..is, ging Jas voort, jullie zijn niet van een geloof, hij paaps en jij griffemeerd, d’ r is dus niks aan ‘m gelege; maok ‘m maor gerust van kant, dan zelle wij d’ r voor zurrege da jij de soldaat krijgt. Je haalt ’t spul in d’ n appeteek en je zegt, dat Rut Rijnen gezeed het, dat hij de poeiers trouw iedere ochtend en avond in z’ n kamillethee moet innemen, dan is tie zo van zijn zwaar water af’.

Vol moed op de goede afloop ging de vrouw weer ’ t veer op Jaarsveld.

Alles liep vlot van stapel. Na tien dagen lieten de Jaarsvelders Dirk Mastboom in zijn graf zakken en veertien dagen later zat Hindrikje Willemdr. Copier op de toren van ‘den slote’ te Jaarsveld gevangen.

Burgemeester Gerard Byland, die tevens drossaard van Jaarsveld was, nam haar een verhoor af.


Ze werd opgehangen.

(Gepubliceerd in Recht en Slecht in het land van Brederode (P.Horden Jz.) uitgave 1954 en herdrukt door Vereniging Historisch Lexmond en Hei- en Boeicop in 2004 hoofdstuk 24 (bldz.145 en 146).)


Terug